Een selectie uit de nieuwsberichten van afgelopen weken:
Hoge Raad bevestigt meldingsregeling bestuurlijke aansprakelijkheid btw-schuld na EU-uitspraakEen bestuurder van een bv werd door de Belastingdienst hoofdelijk aansprakelijk gesteld voor een btw-schuld. De bestuurder heeft verzuimd de betalingsonmacht van de bv tijdig te melden. Via cassatie probeert hij te ontsnappen aan deze aansprakelijkheid. Hij stelt dat de Nederlandse regeling in strijd is met Europees recht. De Hoge Raad stelt daarom prejudiciële vragen aan het Hof van Justitie van de EU (HvJ EU) over de verenigbaarheid van de meldingsregeling met het unierechtelijk evenredigheidsbeginsel. De rechtsvraag is of de Nederlandse regeling proportioneel is en voldoende rechtsbescherming biedt aan bestuurders. Prejudiciële beslissing HvJ EUHet HvJ EU oordeelt dat de Nederlandse regeling niet in strijd is met de btw-richtlijn, gelezen in het licht van het evenredigheidsbeginsel. Het HvJ EU overweegt dat de regeling proportioneel is, mits bestuurders niet alleen in geval van overmacht kunnen bewijzen dat de niet-nakoming van de meldingsplicht niet aan hen is te wijten. Bestuurders moeten alle omstandigheden kunnen aanvoeren om aan te tonen dat hen geen verwijt treft. Het HvJ EU oordeelt verder dat een bestuurder voor een specifiek tijdvak aansprakelijk kan blijven, terwijl hij voor een daaropvolgend tijdvak wordt bevrijd van zijn aansprakelijkheid. Hij moet dan bewijzen dat hij te goeder trouw heeft gehandeld en gedurende drie jaar met de zorgvuldigheid van een bedachtzame ondernemer te werk is gegaan om betalingsonmacht te voorkomen. Oordeel Hoge RaadDe Hoge Raad verklaart het cassatieberoep ongegrond en bevestigt dat de Nederlandse regeling niet in strijd is met het unierechtelijk evenredigheidsbeginsel. In dit specifieke geval is slechts één bestuurder aansprakelijk, waardoor de ontvanger geen ruimte heeft om belangen af te wegen bij zijn beslissing tot aansprakelijkstelling. Anders dan in gevallen waarin verschillende bestuurders aansprakelijk kunnen zijn en uit de aard van de zaak een keuze moet worden gemaakt, bestaat in dit geval geen discretionaire bevoegdheid voor de ontvanger. De Hoge Raad houdt hiermee vast aan de strenge bestuurlijke aansprakelijkheid, waarbij bestuurders alleen kunnen ontsnappen aan aansprakelijkheid door aan te tonen dat alle omstandigheden erop wijzen dat de niet-nakoming van de meldingsplicht niet aan hen is te wijten. Dit vereist zorgvuldige documentatie, proactief handelen bij financiële problemen en het kunnen aantonen van de zorgvuldigheid van een bedachtzame ondernemer gedurende een periode van drie jaar. Bestuurders moeten zich ervan bewust zijn dat zij niet alleen in geval van overmacht kunnen bewijzen dat de niet-nakoming niet aan hen is te wijten. Bron: Hoge Raad | jurisprudentie | ECLI:NL:HR:2025:1128 | 11-07-2025 |